
Kenmerken – De spanwijdte van deze vlinder is 40 tot 50 mm. Aan de bovenzijde is hij rood-oranje met een langs de voorkant van de voorvleugels lopende zwart met geel-witte band. Op de voorvleugel zitten nog twee kleine vlekken en één grote zwarte vlek. De binnenzijde van de achtervleugel is zwart en loopt door naar donkerbruin. Langs de buitenrand loopt een rij blauwe maantjes op zowel de voor- als de achtervleugel. Deze maantjes zijn zwartomrand. In koele zomers is hij wat donkerder en zijn de zwarte vlekken groter. In warme zomers is hij helderder van kleur. De onderzijde van de vleugels is bruinzwart aan de binnenkant en een stuk lichter aan de buitenkant. De buitenrand is licht gekarteld en heeft een dubbele donkere omlijning. Verschil tussen mannetjes en vrouwtjes is niet te zien. Mannetjes wachten zitten in de namiddag op hun uitkijkpost en onderscheppen voorbijkomende vrouwtjes. Hierbij worden concurrerende mannetjes verjaagd. Heel erg stoer zijn ze ook weer niet. Ik zag ooit een Kleine vos verjaagd worden uit het territorium van een Kleine vuurvlinder.
Naamgeving – N: Kleine vos – D: Kleiner Fuchs – Lat: Aglais urticae – E: Small Tortoiseshell
De wetenschappelijke naam Aglais urticae is afgeleid Aglaja, schoonheid, de naam van de jongste der drie Gratiën. Urticae komt van Urtica, brandnetel.
Leefomgeving – Deze vlinder is heel algemeen in Nederland. Je vindt hem overal waar veel bloemen voorkomen. De vlinder heeft veel nectar nodig om als vlinder goed de winter door te komen.
Vliegtijd – De overwinteraars vliegen al vanaf maart rond. De tweede generatie vanaf juni tot in november.
Waardplant – Op de grote brandnetel worden veel eitjes bij elkaar gelegd. Kleine rupsjes leven in grote groepen in een nest en zijn gemakkelijk te vinden. Naarmate de rupsen groeien worden de aantallen per nest kleiner. Volwassen rupsen leven solitair. Kleine vossen zijn regelmatig het slachtoffer van sluipvliegen die als eitje worden gegeten en de rups daarna van binnenuit opvreten.





