Kenmerken – Deze vlinder heeft een spanwijdte van 60 tot 80 mm. Mannetjes hebben witte vleugels met duidelijke zwarte aders. Het vrouwtje heeft ook zwarte aders, maar aan de rand van de vleugels zijn deze bruinig. De vleugels van vrouwtjes zijn minder helder wit. Ook zijn de vleugels meer doorschijnend dan bij mannetjes. Het lichaam is donkergrijs gekleurd. De antennes zijn ook donker. De knop op de antennes is bij vrouwtjes voor de helft wit. Bij mannetjes is alleen het uiterste puntje wit.
Naamgeving – N: Groot geaderd witje – D: Baumweißling – Lat: Aporia crataegi – E: Black-veined White
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam “Aporia” betekent moeilijkheid of ingewikkeldheid. Kennelijk zat de naamgever ergens over in. Het tweede deel “crataegi” komt van crataegus, de waardplant meidoorn.
Leefomgeving – Deze vlinder komt sinds 1975 niet meer voor in Nederland. Om een onduidelijke reden is de vlinder hier uitgestorven. Net als in Engeland overigens. Je vindt hem in zonnige open landschappen met struiken en struwelen. Mijn foto’s zijn gemaakt in Duitsland op een bloemrijke kalkhelling. Ze lijken een voorkeur te hebben voor droge gebieden.
Vliegtijd – Het vrouwtje plakt een pakket met zo’n 30 tot 50 helder gele eitjes op een blad van de waardplant. Rupsen komen in juli uit en overwinteren als groep in een spinsel op de waardplant. Deze groepen splitsen zich naarmate de rupsen groeien. Vanaf mei ontpoppen ze tot vlinders die je tot in augustus kunt zien vliegen.
Waardplant – Rupsen leven van eenstijlige meidoorn, appel- en perenbomen en sleedoorn. Vlinders drinken nectar van allerlei bloemen, waaronder distels, rode klaver en veldsalie.