Groot dikkopje (Ochlodes sylvanus)

Meestal zit deze soort er met open vleugels bij. Dit vrouwtje kan er vliegensvlug vandoor gaan als ik te dicht bij kom. (Large Skipper, Ochlodes sylvanus, Rostfarbiger Dickkopffalter)

Kenmerken – De spanwijdte van het Groot dikkopje is 25 tot 32 mm. De bovenzijde van de vleugels is bruinoranje met vage lichtgele vlekken waarin de donkere aders zichtbaar zijn. Langs de rand van de vleugels zit een donkere rand die aan de voorste rand van de achtervleugel vrij breed is. Onderscheid tussen mannetjes en vrouwtjes is mogelijk door een opvallende donkere geurstreep op de voorvleugel bij het mannetje. Deze streep loopt niet parallel met de vleugeladers. De onderzijde van de achtervleugels is grijsgroen met donkere aders. De voorvleugel is oranje. Ook aan de onderkant van de vleugels zitten vage gele vlekken. De vleugels zijn omrand met een donkere franje. De sprietknoppen eindigen in een soort haakje. Hiermee verschilt het Groot dikkopje van de Kommavlinder die geen haakjes heeft.

Het Groot dikkopje is, net als andere dikkopjes, een snelle en behendige vlieger. De ogen van dikkopjes wijken af van die van andere vlinders. Door de bouw ervan kunnen ze heel goed bewegingen waarnemen en reageren ze extreem snel op onhandig naderende fotografen. Mannetjes patrouilleren ’s ochtends door hun territorium op zoek naar vers uitgekomen vrouwtjes. ’s Middags zitten ze op de uitkijk op een blad of een grashalm. Vrouwtjes houden zich veelal wat meer gedeisd. Net als veel andere oranje dikkopjes, houden ze hierbij hun voorvleugels rechtop en hun achtervleugels gespreid.

Naamgeving – N: Groot dikkopje – D: Rostfarbiger Dickkopffalter – Lat: Ochlodes sylvanus – E: Large Skipper
De wetenschappelijke naam Ochlodes stamt uit het Grieks, betekent menigte en wijst erop dat dit een veel voorkomende soort is. De term sylvanus is de naam van een Romeinse god van bossen en beschermer van velden en het vee.

Leefomgeving – Deze vlinder komt algemeen in Nederland voor. Hij is te vinden op vochtige ruigten, op open plekken in bossen en in vochtige heidegebieden.

Vliegtijd – Eind mei tot half augustus in één generatie. Mijn foto’s zijn tussen 31 mei en 1 augustus gemaakt. De half volgroeide rups overwintert in een hibernaculum. Dit is een in het gras gesponnen zijden nestje. De mooiste fotokans van een vers exemplaar heb je dus in de eerste helft van juni.

Waardplant – Rupsen eten allerlei grassoorten zoals gestreepte witbol, boskortsteel, gladde witbol, pijpenstrootje en kropaar. Vlinders zoeken nectar op wilde bloemen zoals gewone rolklaver, witte klaveren wikke. In bossen vind je ze op bramenbloesem of distels. In heidegebieden halen ze nectar uit dophei.